4 tips voor het maken van een werkstuk

4 tips voor het maken van een werkstuk
In groep 7 en groep 8 moeten veel leerlingen een werkstuk maken. Dit is een van je eerste grote projecten en dit is dan ook echt iets waar je tegenaan kunt hikken en je wel wat hulp bij kunt gebruiken. Hoe begin je met jouw werkstuk? Wat moet er allemaal in staan? En hoe kom je aan de juiste informatie? We geven je 4 belangrijke tips voor het maken van een werkstuk om het beste resultaat te krijgen!
1. Kies een onderwerp dat je leuk vindt
Bedenk eerst waar je het werkstuk over gaat maken en kies een onderwerp dat je écht interessant en leuk vindt. Het kan een land zijn waar je wel eens naartoe op vakantie bent geweest, een gebeurtenis in de geschiedenis, een onderdeel van het menselijk lichaam, een bekend persoon of een organisatie die je interessant vindt, zoals de Kindertelefoon of Clinic Clowns.
Zodra je een onderwerp hebt gekozen, is het handig om een woordweb te maken. Hierin schrijf je op wat je al weet van het onderwerp en wat je er nog over wilt weten. Op deze manier heb je eigenlijk al een goede basis voor jouw werkstuk en hoef je het eigenlijk alleen nog maar uit te werken.
2. Bedenk vragen die je wil beantwoorden
Bedenk ongeveer vijf vragen waar je in je werkstuk antwoord op gaat geven. Begin de vragen met wie, wat, waar, wanneer, waarom of hoe. Dat noem je onderzoeksvragen en geven ook weer houvast voor het schrijven van je werkstuk. Misschien weet je nu ook meteen welke hoofdstukindeling je kunt maken. Met deze vragen geef je iedereen de informatie die ze zouden willen weten over het onderwerp en kun je zelfs voorkomen dat er veel vragen gesteld worden aan het einde van je presentatie (als je jouw werkstuk moet presenteren).
3. Ga eerst goed op zoek naar informatie
Je zoekt de antwoorden op de vragen die je hebt opgesteld eerst uitgebreid op het internet op. Nog beter is als je ook boeken uit de bibliotheek gebruikt óf misschien wel iemand kan interviewen die veel van het onderwerp af weet. Hoe meer informatiebronnen je gebruikt, hoe beter. Zorg ervoor dat je deze bronnen wel ergens onthoudt, want deze moet je meestal aan het eind van een werkstuk nog wel vermelden. De informatie die je vindt ga je in je eigen woorden opschrijven om zo antwoord te geven op de vragen. Zorg ervoor dat je het niet letterlijk van het internet overneemt en bekijk goed of de zinnen die je hebt geschreven, begrijpelijk zijn voor de lezer. Als je het letterlijk overneemt kan dit namelijk plagiaat zijn en zal dit een groot nadeel hebben voor jouw cijfer. Wat je wel mag doen, is een zin van een bron citeren. Dit moet je alleen wel duidelijk aangeven door een hoog haakje aan het begin en aan het einde van het citaat te plaatsen. Zo is voor iedereen die het leest duidelijk dat je de zin geciteerd hebt. Daarnaast geef je het ook vaak aan in je zin voordat je het citaat schrijft.
4. De opmaak van een werkstuk
Om een werkstuk er begrijpelijk en aantrekkelijk uit te laten zien zijn er een aantal dingen waar nog op kan worden gelet. Als je jouw werkstuk op de volgende manier opstelt, dan weet je zeker dat je goed zit en niets vergeet. Ga de volgende punten dan ook puntsgewijs af en kijk of alle onderdelen op de juiste manier zijn verwerkt:
- Begin met een titelpagina (titel van het werkstuk, plaatje, naam, klas, datum)
- Vervolgens schrijf je een inleiding: een korte samenvatting van wat de lezer in je werkstuk kan verwachten, waarin je vertelt waarom je voor het onderwerp hebt gekozen en wat je ervan vond om het werkstuk te maken
- Daarna komt de inhoudsopgave (hoofdstukken met de bladzijdenummers erbij)
- Ieder hoofdstuk begint op een nieuwe pagina en krijgt een eigen titel
- Voeg plaatjes toe die bij de hoofdstukken passen
- Als laatste hoofdstuk komt je bronvermelding (welke sites of boeken heb je gebruikt)
- Gebruik je spellingchecker om te controleren op spelfouten en laat iemand jouw werkstuk nakijken om alle spelfouten en zinnen die niet helemaal lekker lopen eruit te halen. Dit laatste kan een spellingchecker namelijk meestal niet voor jou doen!